78.


HOOFDSTUK  VII


EROTIEK

    In het voorgaande hebben wij reeds een en ander gezegd over de liefde en het huwelijk, en wij merkten tevens op, dat het bestaande huwelijk, beter gezegd: het geldende huwelijksrecht en de geldende conventies d.a.g. in een crisis verkeren.

    Daarom achten wij het noodzakelijk op een en ander nader in te gaan.

    Om te beginnen maken wij opmerkzaam, dat sexualiteit en erotiek niet zo maar voor elkaar in de plaats gesteld kunnen worden, evenmin als voor het begrip liefde. Sexualiteit, erotiek en liefde verhouden zich als natuur, ziel en geest, waarbij is op te merken, dat ziel eenheid is van geest en natuur. Omdat het sexuele op zichzelf natuurlijk is, is het voor den mens naar zijn waarheid, dus als zedelijkheid, zonde.

    Nu blijft het sexuele niet zonder meer, dus niet op zichzelf, want op zichzelf is het nog slechts aanleg, die om iets te zijn zich moet stellen, werkelijkheid moet worden, waardoor het zich verkeert, wat reeds het dier bewijst, want door de geslachtsgemeenschap stelt het zich in dienst van de soort, die het erdoor in stand houdt. Het geslachtsdriftige dier zoekt zichzelf, maar dient daardoor het algemene. Dit geldt ook voor den mens, maar wat hem betreft, kan het niet bij de instandhouding van de soort blijven d.w.z.dat de verkering der sexualitelt menselijker­wijze niet in de natuurlijke spheer kan blijven steken. Als de Mens gaat de natuur nu eenmaal over tot een hogere orde, een andere n.l. die des geestes.

   Reeds hierdoor valt de geslachtsgemeenschap der mensen niet recht te praten alleen met het verwekken van kinderen. De roomse kerk heeft het ook in dit opzicht i.z. de zedelijkheid nog niet bijster ver gebracht.

    Zal de sexualiteit zich in den mens tot menselijkheid verkeren, dan zal zij in de verhouding van man en vrouw erotiek moeten worden d.w.z. vergeestelijkte sexualitelt, vergeestelijkte natuurlijkheid en zal de dienst liefdedienst moeten worden, wat alweer niet zo eenvoudig is, omdat het begint met verliefdheid: lijfelijke aantrekking en begeerte, dierlijkheid dus. Daarom is te zeggen, dat een lelijke vrouw de meeste kans heeft op liefde, tenzij juist haar lelijkheid oorzaak in van de verliefdheid eens mans*. De verliefdheid is een belemmering voor den mens, terwijl zij voor het dier juist de rechte grond is; het dier is nu eenmaal dierlijk.
*(van een man)

79.

    Omdat de mens naar waarheid juist geen dier is, is de verliefd­heid, het sexueel begeren, voor hem zonde, wat door het oer­chris­tendom zo scherp beseft is, dat het de geslachtelijkheid geheel verwierp.

    In een gesprek tussen Jezus en Salomé vraagt de laatste wanneer het koninkrijk Gods komt, waarop Jezus antwoordt: "Als de vrouwen ophouden te baren", hetgeen dan o.m. betekent: "Als de mensenwereld uitsterfte".

    Zolang er mensen bestaan, bestaat de zonde en is het koninkrijk Gods onmogelijk althans in den zin, dien men in kerkelijke kringen eraan geeft. De orthodox protestantse gedachte: "de mens wordt in zonden ontvangen en geboren" is juist alsook de aanvulling, dat hij tot zijn dood in zonden leeft.

    Maar dat de vrouwen zouden moeten ophouden te baren is niet juist en ontkenning van 's mensen heerlijkheid: de overwinning op het natuurlijke dus op het zondige; de verkering ervan tot het zedelijke; de wil tot zedelijk­heid, tot mens zijn. Deze wil voor­onderstelt de zonde.

    Daarom is de hemel eigenlijk een lege voorstelling; hij is een sfeer, waarin geen zonde, dus geen natuurlijkheid, dus geen bestaan is. En zoodoende in hij een sfeer, waarin niemand bestaat. De hel daarentegen is de sfeer, waarin de wil tot onzedelijkheid heerst, de wil tot natuurlijk zijn, tot bestaan. De hel bestaat dan ook wel; hij is het aardse leven. De hemel bestaat niet, maar is als wil tot zedelijkheid de mens, die menselijk, dus ideëel leven wil. De hemel is idealiteit; de hel realiteit, aardse werkelijkheid, natuurlijkheid.

 ***


    Wij spreken in dit hoofdstuk over erotiek en dus over de liefdeverhouding tussen man en vrouw, die daarom zo moeilijk tot stand komt, omdat de mens begint met verliefd te worden. Waarom iemand verliefd wordt, is moeilijk te zeggen, behalve dan dat de verliefde op natuurlijke wijze, dus onmiddellijk, wordt aangetrokken door de natuurlijkheid van de(n) ander, waarbij te bedenken is, dat onder natuur ook het onbewuste begrepen is.

    Bewustzijn is weten, onmiddellijk zoowel als middellijk; het bewustzijn is de sfeer des geestes, waarin onmiddellijk en middellijk zich verhouden als aanvang en voltooidheid.

     Onbewustzijn is niet weten, nog niet of niet meer (door vergeten of verdringen) en dus behoort het onbewuste niet tot de sfeer des geestes, al is deze er als aanleg in voorondersteld; anders zou


80.

hij er niet uit te voorschijn kunnen komen.

    Voorzoverre natuurlijk, is het onbewuste bijzonder; voorzoverre geestelijk is het algemeen, maar het bijzondere is altijd verbij­zondering van het algenene, dat als zodanig slechts ideëe1 is en niet reëel zijn kan. Het bijzondere onbewuste is de grondslag der verliefdheid; het algemene die der liefde.

    Wegens dit karakter der bijzonderheid is de verliefdheid niet veel bijzonders en wordt iedereen op zijn tijd verliefd. Verder is het niet bijster menselijk om verliefd te worden en zegt de verliefde dan ook liever: "ik heb je lief".

    Wordt iemand met zijn verliefdheid geplaagd, dan zal hij zich vaak verlegen voelen;  het is dan ook uit menselijk oogpunt een toestand om zich te generen, maar anderzijds voelt diezelfde mens zich toch ook wel weer gelukkig, omdat de ander er is en daardoor een gevoel van volmaaktheid.

    Het is nog maar een verliefderig gevoel en dus weet men er nog niets van of er werkelijk van volmaaktheid sprake is. Gevoelens zijn bedriegelijk, maar de verliefde gelooft niet in bedrog; hij is zeker van zijn zaak.

    Het is dan ook waar, dat zij of hij zijn al haar aanvulling zijn; het gaat er alleen maar om in welk opzicht. Om dit te onderzoeken moet de spanning afgereageerd worden, die door en als de verliefdheid zich doet gelden en dit kan alleen, wanneer gecoïteerd wordt. Officieel echter mag dit nog altijd niet voordat de verliefden een bezoek hebben afgelegd bij den ambtenaar van de Burgerlijke Stand. En hier stuiten wij dan direct op een moeilijkheid, want daar beloven zij levenslang trouw. Maar aan wie? Aan een onbekende, want zij zijn alleen nog maar verliefd.

    Omdat zij mensen zijn, dus nooit geheel verlaten van de idee, is hun verhouding erotisch, maar in hoeverre is in hun erotiek de mogelijkheid tot liefde aanwezig; zij weten immers nog niet wat in dezen bijzonderen mens hen in 't bijzonder aantrekt: het algemene of het bijzondere.

    De verliefdheid heeft hen ertoe gebracht een ideaalbeeld (hun persoonlijke illusie) op de(n) ander te projecteren en het afreageren van de spanning alleen is in staat de ander, die achter de projectie schuilgaat, voorschijn te doen treden dwars door de illusie heen. Dan eerst weet men met wie(n) men te doen heeft.

    Tegenwoordig - zooals trouwens wel vaker geschiedde - anticipeert men ruimschoots op het huwelijk, maar desalniettemin wordt dit laatste gehandhaafd als de levensvorm, die de erotische verhouding


81.

beheerst, doordat de buitenechtelijke bijslaap als onzedelijk beschouwd, wordt, wat wij te danken - beter gezegd: te wijten - hebben aan het oorspronkelijke christendom met zijn levensont­kennende tendenzen; het was n.l. o.m. een reactie op de geestes­ge­steldheid der Romeinen. Dus dringt zich de vraag op, of de buitenechtelijke erotiek verwerpelijk is, wat dan nader beschouwd de vraag blijkt te zijn: is de erotiek verwerpelijk en vereist zij om menselijk aanvaardbaar te zijn den vorm van het huwelijk?

***


    De geslachtsdaad beoogt lustbeleving en is in zoverre zondig. Maar zij beoogt ook het opheffen van een natuurlijke spanning, een tekort, en als zodanig is zij zedelijk. Het onzedelijke in deze zaak is n.l. het verlangen naar geslachtslust, want dit verlangen is de wil tot natuurlijk handelen en het natuurlijke is voor den mens het verkeerde. Wanneer de spanning is opgeheven, is de wil niet meer op het natuurlijke gericht en de onzedelijkheid opgeheven. Bovendien beoogt de coïtus eenheid, welke als natuurlijke eenheid mislukt, want in de natuur is geen eenheid, behalve in schijn. Er kan een kind uit geboren worden, maar dit is een jongen of een meisje en dus een eenzijdigheid en geen eenheid. De menselijke eenheid is de Mens, manlijk vrouwelijk, en deze eenheid wordt in de geslachtsdaad nagestreefd. Vanuit dien hoek gezien is zij dus een menselijk streven, dat overigens tot mislukking gedoemd is, zodat men haar evengoed kan nalaten, wat wij overigens - behoudens de vanzelfsprekende uitzonderingen - niet doen, omdat "de natuur sterker is dan de leer", zolang zij sterker is d.w.z. zolang wij jong zijn. En hoelang een mens jong blijft, hangt af van zijn bijzonder geval.

    De verliefde mens, die tot een ander inkeert, keert in tot zichzelf en komt daardoor tot vrijheid, dus tot zedelijkheid.

    De geslachtsdaad is als daad van bevrijding - opheffing van het tekort, inkeer tot zichzelf - een zedelijke dood waaraan vanzelf­sprekend de onzedelijkheid is voorondersteld; zij is een daad, die geen nadere sanctie nodig heeft, ook niet die van het huwelijk, ongeacht of men dit als sacroment of als administratieve maatregel ziet.

    Als daad van wellust is zij zondig. Maar hel en hemel zijn hetzelfde. Iedere verliefde kan er van meepraten.

***


    Sprekende over verliefdheid moeten wij bedenken, dat ook op dit gebied er ook ontwikkeling is, eenzelfde als waarover wij spraken in het eerste gedeelte van dit werk, dat over de zeden en haar ontwikkeling tot moraal en zedelijkheid handelt.


82.

    De natuurmens kent de liefde nog niet, want hij is nog niet tot vrijheid gekomen. Het mag misschien vreemd klinken, dat liefde en vrijheid hier in een adem genoemd worden, maar zij zijn identiek, omdat de liefhebbende zich tot de geliefde verhoudt als tot zichzelf, aangezien hij en zij zich in elkaar bewust zijn van zichzelf. En in de verhouding tot zichzelf is de mens vrij zoals wij reeds in het voorgaande hebben uiteengezet.

    De natuurmens is aan de subjectieve zedelijke wil nog niet toe, dus nog niet aan de vrijheid en dus nog niet aan de liefde. Voorzoverre de mens liefheeft, is hij begeerteloos, maar aangezien hij niet zonder meer begeerteloos zijn kan, is aan zijn begeerte­loosheid het begeren voorondersteld en dus doet in het liefdeleven van man en vrouw de geslachtelijkheid mede en is deze verhouding erotisch; wanneer er echter van een liefdeverhouding sprake is, wordt deze niet meer door het geslachtelijk begenen beheerst.

    In de liefdeverhouding overheerst de zedelijke wil, niet de natuurlijke.

    Het spreekt vanzelf, dat de natuurmens hieraan niet toe is, evenmin als het kind en de jonge mens.

    Daaruit volgt, dat de liefde nog niet zo oud is in de wereld en dat wij er nog niet goed raad mee weten.

    Niet alleen de primitieven kennen haar niet, ook aan de antieke wereld was zij vreemd. Nu was de Grieks-Romeinse wereld de bakermat van het christendom en dus was dit er in aanleg in voorondersteld, werd het bij tijd en wijle aangekondigd op eenigerlei wijze, ook op het gebied der erotiek, want het christendom is het begin van de vrijheid. Zo kon het gebeuren, dat een Griekse jongeman op moderne wijze verliefd werd op een vrouw d.w.z. dat hij alleen die vrouw wilde hebben, wat dan door zijn familie beschouwd werd als een soort van geestesziekte, weshalve zijn vader, of wie anders hoofd der familie zijn mocht, zich haastte om hem mee te nemen naar een bordeel.

    Bordeelbezoek was in Griekenland en Rome allerminst onzedelijk; iedere man ging er op zijn tijd naar toe, onverschillig of hij getrouwd was of niet.

     De gehuwde vrouw stond niet in ere; zij diende ertoe kinderen te baren en ze op te voeden. Ontwikkeling had zij niet nodig.

    De ontwikkelde vrouwen waren de hetaeren, die dan ook allerminst op één lijn te stellen zijn met de hedendaagse prostituées. De hetaere moest natuurlijk schoon zijn, maar bovendien genoot zij een zorgvuldige artistieke en vaak ook litteraire opleiding, terwijl


83.

daarnevens vanzelfsprekend de zorg voor het lichaam de grootste aandacht had.

    De Grieken waren het volk der schoonheid, der zinlijke zedelijkheid dus, en daarom was vrouwenschoonheid in de verhouding tussen man en vrouw voorwaarde.

    Het zou natuurlijk absurd zijn te denken, dat alle bordeel­vrouwen godinnen waren, maar dit verandert niets aan het feit, dat aan de ontwikkeling der lichaamsharmonie hoge eisen gesteld werden.

    Omdat voor de Grieken de waarheid niet van het zinlijke los kwam, want er slechts doorheen straalde, en zij dus van de quantiteit niet loskwanen, was de verliefdheid op een bepaalde vrouw, waardoor alle anderen uitgesloten werden, hun innerlijk vreemd, zodat zij ernaar streefden om degene, die hieraan leed, zo snel mogelijk te genezen.

Bij de Romeinen was alles zakelijker, nuchterder dan bij de Grieken, al zijn ook in het antieke Rome uitzonderingen bekend.

     Ofschoon dus in de antieke wereld de liefde zich aankondigde, werd zij eerst geboren met het christelijk worden. Toen immers bereikte de mensheid de ontwikkelingsphase van het vrije subject, welke phase overigens zelf een ontwikkeling is, want alle zijn is worden.

    Daarom is te zeggen, dat eerst sindsdien de liefde haar rol speelt, maar dan is het ook begrijpelijk, dat wij er nog niet goed mee overweg kunnen en dat de negatieve houding van het oorspronkelijk christendom t.a.v. het geslachtelijke nog steeds doorwerkt, temeer waar dit negativisme essentieel is voor de middeleeuwse kerk van Rome, die het tot een der grondslagen van haar machtspositie gemaakt heeft en het derhalve niet prijs wil geven. Maar deze onwil bewijst niets omtrent de juistheid ervan, al beweert bedoelde kerk tot in den treure, dat zij het ware geloof in pacht heeft. Haar geloof is uit den tijd en het negativisme t.a.v. het geslachtsleven eveneens.

    Zijn is worden; de geschiedenis der mensheid is die der ontwikkeling des geestes; wie in de middeleeuwen blijft steken, plaatst zich buiten de ontwikkeling en daarmede buiten het geestelijk leven en derhalve stelt de roomse kerk zich als tegenstandster van de liefde.

    Voorzoverre het protestantisme volhardt bij de dogmatiek der XVIIe eeuw, is het eveneens uit den tijd, al valt niet te ontkennen, dat zijn principe dat van het vrije subject is, in tegenstelling tot de kerk van Rome, welke het vrije subject ontkent. Daarom zal


84.

de roomse kerk altijd wanneer en overal waar zij de macht heeft, de vrijheid onderdrukten èn de liefde.

     De Grieks-othodoxe kerk heeft die van Rome van oudsher bestreden als organisatie van den Anti-christ. Het feit, dat de regering der Sovjet-Unie met de Grieks-orthodoxe kerk samenmerkt in den strijd tegen de roomse spreekt derhalve vanzelf en is in geen enkel opzicht een bewijs, dat de kerk in de Sovjet-Unie een werktuig der regeering is. Wel echter staat vast, dat de roomse kerk altijd getracht heeft en zulks nog doet, om elke regering tot haar werktuig te maken en dus de vrijheid en daarmede de liefde te onderdrukken.

***


    Tweeduizend jaren zijn niet veel in de ontwikkeling der mensheid en er zijn nog niet eens tweeduizend jaar verlopen sinds het christendom zijn intrede deed in de wereld. Derhalve moet het ons niet verwonderen, dat de liefde het nog niet ver gebracht heeft en kunnen wij ons eerder verheugen, dat zij als ideaal altijd erkend wordt en in elke moderne verliefdheid meedoet, al kan zij in vele gevallen niet tot definitieve ontwikkeling komen, wanneer n.l. niet het zedelijke maar het natuurlijke moment blijkt het sterkste geweest te zijn.

   Voor de liefde is het natuurlijke bijkomstig en zij houdt stand ondanks alles en vervluchtigt niet tengevolge van overspel, de eerste echtscheidingsgrond, welke onze wet kent, doordat de veroordeling van het geslachtelijke de overschatting van zijn betekenis teweeg brengt.

    Uit wat wij in het voorgaande schreven moge blijken, dat de veroordeling van het sexuele niet zonder meer ongegrond is, want de sexuele daad, die enkel om de geslachtslust bedreven wordt, zoals het geval is in de prostitutie, is verwerpelijk. Maar wanneer een modern mens verliefd wordt, wordt hij niet alleen door lustmotieven gedreven, doch spelen tevens zedelijke factoren een rol, ook als achteraf blijkt, dat deze niet krachtig genoeg zijn om de bellissende rol te gaan spelen.

    Daarom is voor den modernen mens de geslachtsdaad uit verliefdheid nooit zonder meer onzedelijk en dus ook niet onder meer verwerpelijk. Wel echter is het onzedelijk, wanneer men als voorwaarde voor het erotisch leven het huwelijk eist, want dit is een principieel andere aangelegenheid.

    Door huwelijk en sexualiteit onherroepelijk te verbinden, maakt van het huwelijk een principieel natuurlijke aangelegenheid van, wat het


85.

aanvankelijk (bij de primitieven) ook is, maar wat het niet kan blijven in de ontwikkeling der mensheid, aangezien ook het huwelijk zich tot een zedelijke verhouding ontwikkelt. En niet een of andere kerkelijke sanctie, maar alleen de liefde kan het zedelijk maken.

    Een huwelijk is meer dan een sexuele verhouding, het is er een van levenskameraadschap, van elkaar vrijwillig bijstaan door dik en dun; een verhouding van vrijwillige dienstbaarheid. Dit is overigens elke liefdeverhouding en daarom zal het huwelijk meer moeten blijken te zijn, wanneer het een bijzondere liefdeverhouding zijn zal, wat het vanzelfsprekend is.

     Het is een verbijzondering van de algemene liefdeverhouding. Het bijzondere hierbij is, dat het huwelijk gericht is op het vorm en van een gezin en dus op instandhouding van de soort in het algemeen en van de echtelieden en hun voorouders in het bijzonder. Daarom is een huwelijk zonder kinderen vanuit die hoek gezien een mislukt huwelijk, waarmede niet gezegd is, dat in het huwelijk geen geboorteregeling zou mogen plaats vinden, en waarmede wel gezegd is, dat de liefdeverhouding buiten het huwelijk niet gericht is op het verwekken van kinderen, wat dan weer niet beteekent, dat een vrouw zich voor een buitenechtelijk kind zou moeten schamen, wat zij overigens al te gauw doet, omdat zij door het kind doet blijken buitenechtelijke geslachtsgemeenschap gepleegd te hebben, wat nog steeds als mindervaardig wordt beschouwd, ofschoon het dit niet is, wanneer de geslachtsdaad een liefdedaad is.

    Het geslachtelijke speelt een bedenkelijk groote rol in het gedachtenleven der mensen, doordat men het verwerpelijk acht, door het negativisme dus.

    Het is geen ontucht, geen liederlijkheid.

    Zeker, wanneer een vrouw met iederen man naar bed gaat, die haar wil bijslapen, pleegt zij ontucht, omdat zij dan geen tucht heeft over zichzelf en onkuis is, want kuis, d.w.z. zuiver is zij, wanneer zij in haar eigen vrouwelijk-menselijke sfeer vertoeft, in de sfeer der liefde; zij immers is als mens de liefde in levenden lijve.

    Wanneer zij een man bijslaapt, dien zij lief heeft, is zij kuis. Kerk en stadhuis kunnen hieraan niet af- of toedoen.

     Wanneer zij echter een man bijslaapt uit pure bronst en zonder aanzien des persoons, in zij onkuis en ontuchtig, want dan heeft zij geen zelftucht.

     Wie zal erover oordelen of zij uit liefde of uit pure bronst handelt?
Zij en zij alleen. Geen dominee of pastoor, geen pa of ma; alleen


86.

zij, want zij is een vrij subject.
 
    Omdat de roomse kerk het vrije subject niet erkent, kan zij de kuise bijslaap zonder huwelijk niet toestaan.

***

 
    Stellen wij op deze wijze den weg niet open voor ontucht en liederlijkheid, aangezien ieder kan voorwenden, dat zij of hij uit liefde handelde?
 
    Wij stellen dien weg niet wijder open dan de kerken doen, want zij keuren de ontucht en liederlijkheid goed der geslachtsgemeenschap binnen een huwelijk, dat opgehouden heeft een liefdeverhouding te zijn.
 
    Wij echter hebben meer vertrouwen in de vrouwen en meisjes dan de kerkelijke en andere zedeprekers, want wij weten, dat de vrouw de hoedster der liefde is en dat zij deze taak gaarne zal vervullen en beter dan zij thans kan, wanneer uit de gewijzigde opvatting van het geslachtslaven zal blijken, dat men werkelijk eerbied heeft voor de liefde en dus voor de vrouw.

***

 
    Ieder kent het spreekwoord: "Hij oordeelt als een blinde over de kleur", maar men staat pastoors en dgl. toe over erotiek te spreken en het liefdeleven der mensen te regelen.
 
    Dogmatisch en dus van buitenaf "gemaszregelte" liefde kan hoogstens een kreupel bestaan lijden.
 
    Wie de geestelijke kreupelheid noodig heeft, is zelf geestelijk kreupel.
 
    Wie bang is voor het sexuele, kan het niet aan. Wie het niet aan durft, is er bang voor. Wie de zonde ontvliedt, kan nooit heilig worden. De grote heiligen waren groote zondaars.
 
    Heiligheid is niet zonder zonde. Erotiek niet zonder geslachtsdrift.
 
    De orgastischen extase van de verliefden is de juichkreet der bevrijding en van het geluk van en om het een-zijn en dus mens zijn. Het duurt slechts een oogenbllk; daarna is er de stille vrede.
 
    "Elk dier is na de coïtus neerslachtig" luidt een Latijns spreekwoord. Dit is inderdaad het geval voor het dier, maar daarom niet voor den mens, wanneer hij althans niet uit pure bronst handelt. Een man, die van tijd tot tijd op straat een vrouw opscharrelde, vertelde, dat hij na de coïtus altijd de neiging had haar weg te trappen, wat voor hem pleitte in zoverre, dat uit zijn neiging het gevoel sprak, dat hij zich onmenselijk gedragen had. Op den duur had hij zich wijs gemaakt, dat uit zijn houding bleek, dat hij verre


87.

boven de vrouw verheven was en haar alleen als ding gebruikte, doch haar niet nodig had. Een eigenaardige redenering.

   Uit het feit, dat hij van tijd tot tijd bij een vrouw sliep, blijkt reeds, dat hij haar nodig had, maar dat zij in waarheid onbereikbaar voor hem was; hij kwam niet verder dan tot de buitenkant, wat hem wanhopig maakte.

    Iedere man heeft een vrouw nodig. Wie zich levenslang verzet, komt er zijn leven lang niet van los.

----------



    Wanneer twee mensen verliefd worden op elkaar hebben zij het gevoel een eenheid te zijn en dus het verlangen deze eenheid totaal te beleven.

    Hun erotisch verlangen drijft hen tot samenzijn, maar de buitenwereld met haar fatsoensopvattingen, gesteund door politieverordeningen en wetsvoorschriften staat hen in de weg.

    Dientengevolge blijven hun slechts de sluipwegen over of de weg naar het stadhuis. Is deze laatste betreden, dan is men gerust, is alles in orde. Zlj zijn fatsoenlijk getrouwd en mogen nu doen wat zij verlangden.

    Waarschijnlijk heeft hij wel wat ervaring, maar zij mag geen ervaring hebben, want dan is zij onkuis.

    Er is wel iets verandert in dit laatste opzicht; heel veel meisjes trokken zich van de officieel geldende fatsoensnormen niet zoveel meer aan, een verschijnsel, dat zich overigens niet voor het eerst voordoet. In Europa. Ook de late middeleeuwen en de renaissance kenden dergelijke opvattingen, die tegen de draad gingen en het einde der XVIIIe eeuw eveneens.

    Telkens wanneer een periode in de ontwikkeling ten einde loopt en een nieuwe aanvangt - wat hetzelfde is - wanneer dus de idee der vrijheid in een volgend ontwikkelingestadium treedt, worden de voorschriften i.z. de sexuele moraal op een breed front doorbroken, want wij weten, dat het tenslotte om de liefde gaat, om de eenheid, de vrijheid en dus trachten wij de belemmeringen op te ruimen.

    Wanneer dus de hedendaagse mens (en hierbij gaat het in de eerste plaats om de vrouw) betrekkelijk gemakkelijk een niet echtelijke verhouding aangaat, is dit vanzelfsprekend en in het algemeen toe te juichen, al zien wij zeer goed in, dat ook hierbij fouten gemaakt worden. Wie foutloos leven wil, kan beter dood gaan. Men moet fouten durven maken, om te kunnen leren. En hoezeer men de mensen dwingt om op sluipwegen te gaan, des te meer men de kans op het maken van fouten vergroot en de mogelijkheid eruit te leren vermindert, zolang ook wordt het huwelijk ondermijnd.


88.

 
    Het huwelijk is een moeilijke opgave: levenslang samengaan, samenwonen, zich naar elkaar richten; één huis, één bed, één tafel. Deze opgave was gemakkelijker voor den middeleeuwer, die nog niet tot persoonlijkheid gegroeid was, maar zij werd moeilijker naarmate het proces der individuatie voortschreed.
 
    Hierbij moeten wij in het oog houden, dat dit proces als proces van zelfbewustwording bij den jongen mens nog slechts in den aanvang verkeert, zodat jong trouwen voor ons een riskante onderneming is.
 
    Natuurlijk is te zeggen, dat het levenslange goede huwelijk het ideaal is, maar dan gaan men hierbij uit van de veronderstelling, dat beide persoonlijkheden hun ware wederhelft gevonden hebben d.w.z. dat zij identiek zijn. Maar hoe zal een jong mens uitmaken wie met hem identiek is in waarheid; hij is immers nog niet tot zichzelf gekomen; hoe kan hij dan de juiste andere vinden?
 
    Nu is het waar, dat de meeste mensen niet bijster ver komen op het gebied der zelfbewustwording en dat voor hen dus een min of meer oppervlakkige identiteit voldoende is, maar desalniettemin doen zij mede in het proces der geestelijke
ontwikkeling en staan dus anders tegenover het huwelijk dan bijv. de middeleeuwer.
 
    Het in meerdere, of mindere mate goed zijn van een huwelijk hangt af van het in meerdere of mindere mate identiek zijn. Natuurlijk blijft ook altijd het onderscheid, want zonder dit zou er van identiteit geen sprake kunnen zijn. Wanneer echterhet onderscheid en dus het verschil overweegt, is het huwelijk niet goed en ontstaan door de huwelijksband al te vaak geschillen.
 
    Verliefde jonge mensen aanvaarden het huwelijk als voorwaarde voor erotisch leven meestal gemakkelijk, gemakkelijker naarmate zij jonger zijn en idealistischer.
 
    Schoon en soms wonderlijk teer zijn de dromen van jonge idealisten en in hun dromen is geen plaats voor het verschil. Alles is goed. Alleen geluk is mogelijk. Wat zij verlangen is bij elkaar te zijn, elkaar in de oogen te zien, elkaar te genieten in huiveringen eerbiedwekkende extase, een heilige dronkenschap. Zij geloven dat het altijd zo duren zal.
 
    Daarom geloven zij in hun gelukkig huwelijk.
    Ook is er de traditie, die hun het huwelijk aanwijst als de juiste weg.
 
    Zij worden niet beschermd. Men brengt ze ertoe stoelen en tafels en lampekappem uit te zoeken, bezoeken af te steken, voor pronk te zitten en z.g. levenslessen aan te horen.


89.

 
    De wereld slooft zich uit hun droom te verstoren.
 
    Welwillende domoren vertellen hun, dat nù de realiteit komt. Als ze het erg goed menen, zeggen ze, dat lang niet alles rozengeur en maneschijn is.
 
    En wanneer dit alles niet gebeurt, krijgen ze te horen, dat ze nog maar een paar jaar moeten wachten; dat ze eerst maar eens moeten zorgen op hun eigen benen te staan.

***

 
    Wat heeft dit alles met liefde te maken?
    Wat met de grote droom?
    Natuurlijk is alles anders dan zij het zich dromen. Dat leren ze altijd gauw genoeg; wij behoeven ze niet te ontnuchteren.
    Als zij gelukkig zijn, laat hun het geluk dan beleven en bescherm ze door ze niet te laten trouwen, maar ze hun gang te laten gaan.
    En als er een kind komt?
    Waarom is een kind uit een liefdedroom geboren niet welkom?

***

 
    Primitieven zijn gauw klaar met hun opleiding "tot nuttig lid der samenleving" en eveneens gauw rijp voor het huwelijk.
 
    De hedendaagse mens heeft daar langer voor nodig, omdat hij en daarmede de samenleving (beide staan in verhouding van wisselwerking) gecompliceerder zijn en omdat hij door zijn grotere gecompliceerdheid minder gauw rijp is voor het huwelijk.
 
    Wie jong trouwt en kinderen krijgt, staat bovendien veel te vroeg voor de taak der opvoeding, want iedere ouder wordt maar op zijn kinderen losgelaten.

    Ook in dit opzicht is er tegenwoordig een lofwaardig streven, al is alles nog zeer aanvankelijk.

***

 
    Het huwelijk als monopolistische vorm der erotiek leidt tot verkreupeling van het huwelijk zelf zowel als van de erotiek. Het dient meer te zijn dan een vorm, waardoor het fatsoen gered wordt; het dient begrepen te worden als een levenstaak van twee mensen, voorzoverre zij een gezin willen vormen en daardoor bijdragen tot een betere wereld. Het doel der mensheid is de vrijheid, waarvan het begin de onvrijheid is. Beter wordt de wereld naarmate de vrijheid wordt verwerkelijkt. Maar dan moet het huwelijk ook zijn een verhouding van zelfbewuste mensen, die elkaar liefhebben en hun liefde willen objectiveren als en in de kinderen.
 
    Zoals het huwelijk thans is, is het al te vaak een val voor verliefden. En wanneer het dit op den duur blijkt te zijn, wat komt
 

90.

er dan terecht van een betere wereld? Als in het huwelijk de  liefde ontbreekt, hoeveel komen de kinderen dan tekort en dus de  mensheid?
 
    Vergroting van de echtscheidingsmogelijkheid is een palliatief, geen principiele verandering.
 
    Natuurlijk moet echtscheiding mogelijk zijn om vergissingen te corrigeren, maar eerste vereiste is, dat de mogelijkheid om vergissingen te maken verkleind wordt door de erotiek vrij te maken.

***

 
    Wij spraken in het voorgaande over de monopolissche positie  van het huwelijk op het gebied der erotiek.
 
    Deze positie heeft geleid tot de offiële conclusie, dat ieder, die geslachtsgemeenschap wil uitoefenen moet trouwen en dat wie getrouwd is, geen erotisch verhouding met een ander mag hebben. Daarnevens wordt dan de prostitutie al of niet offieel erkend, maar in beide gevallen veracht.
 
    De prostitutie als uitzondering op de erkende regel van de verhouding der geslachten is onontkoombaar, omdat alles zijn uitzondering heeft. Dat zij veracht wordt spreekt vanzelf, omdat zij dient ter bevrediging van de bronst en zulks tegen betaling. Het hele gedoe steekt dik in de natuurlijkheid en zakelijkheid en is dus onzedelijk, al geldt ook hier, dat zij, omdat zij een menselijk bedrijf is, niet geheel van het menselijke, dus zedelijke verstoken kan zijn wat dan ook het geval is, aangezien bevrediging der geslachtsdrift bevrijding ervan teweeg brengt. Het zich richten van den wil op het natuurlijke is na de daad opgeheven.
 
    Inayat Khan zegt, dat de prostituée eerbiedwekkend is, omdat en voorzooverre zij liefde geeft aan de verworpenen.
 
    De vraag, die wij hier moeten stellen is, of zij liefde geeft of troost. Zij geeft inderdaad iets liefs, zachtheid, vrouwelijkheid (wij spreken hier uitteraard slechts over de normale  geslachtsdaad, niet over de perversiteiten) en dus geeft zij vertroosting en is zij in zoverre eerbiedwekkend. Dat zij er zich voor laat betalen is in ieder geval niet eerbiedwekkend, zal men waarschijnlijk  antwoorden. Maar geldt dit eigenlijk niet voor elke betaling  voor een dienst van een mens aan een mens? Zouden eigenlijk de  artsen, psychlaters, psychologen, advocaten enz.hun diensten  niet kosteloos moeten aanbieden?
 
   Het antwoord ligt voor de hand: "zij moeten toch leven" Ja! Bewijst dit antwoord dan niet, dat de ordening der mensen hen dwingt tot


91.

onzedelijkheid, tot prostitutie? En is die ordening dan niet onzedelijkelijk, ook al stellen genoemde kategoriën hun diensten vaak kosteloos ter beschikking?
 
    En wat te denken van de prijsstijging van levensmiddelen, wanneer deze schaars worden.
 
     "Een automatische correctie" zeggen de liberalen, Ja! Maar zij drukt het meest op de verworpenen.
 
     De zakelijke verhouding tussen de mensen is de onmenselijke verhouding. Dit geldt niet alleen voor de prostitutie. Dat de prostitutie zo sterk veracht wordt, is gevolg van het feit, dat zij de liefde verkoopt, naar men zegt, wat onjuist is. Zij verkoopt geen liefde, maar stelt zich beschikbaar als middel voor sexuele bevrediging en verloochent daardoor zichzelf als vrouw, als vrouwelijke mens, dus als de liefde in levenden lijve. Zij verloochent de liefde, maar zonder meer kan zij het niet, en doet zij het niet, voorzoverre zij vertroosting geeft.

***

 
   Elke vrouw, die een man in haar schoot ontvangt, omdat hij haar verlangt, is troosteresse. Zuiverder in haar gedrag, naarmate haar liefde groter is.
 
    Zeer onzuiver is de daad der prostituée; zeer zuiver die der liefhebbende vrouw, ongeacht of zij getrouwd is of niet, want het huwelijk is geen garantie voor liefde en dus niet voor zuiverheid.
 
    Wannneer wij nu moeten erkennen, dat de geslachtsdaad als liefdedaad zuiver is, dan dringt zich onontkoombaar de vraag op of een geslachtsdaad met een ander dan den echtgenoot of de echtgenote verantwoord is; of dus overspel als niet onzedelijk moet worden aanvaard, wanneer het betreft overspel met iemand, die(n) men liefheeft. En hieraan zit dan weer de vraag vast of men van twee mensen kan houden, althans tegelijkertijd.
 
    Overspel wordt als ontoelaatbaar opgevat, wanneer het huwelijk monogaam geworden is, wat het worden moet, omdat in de polygamie het natuurlijke, het kwantitatieve overweegt. In de monogamie is het kwantum teruggebracht tot het mininum, tot een. De zich tot zelfbewustzijn, tot persoonlijkheid ontwikkelende Mens moet dus vanzelf tot de monogamie komen, want als persoonlijkheid is hij een in zich gesloten eenheid, die zijn evenbeeld zoekt en slechts hiermede tot zijn hoogste volkomenheid kan geraken. Slechts één, zijn volmaakte evenbeeld, kan hem uit zijn eenzijdigheid bevrijden.


91a.

    Het volmaakte echter is niet zonder het onvolmaakte; het eenzijdige niet zonder het anderzijdige. Was dit niet zoo, dan zou er geen spanning zijn en geen beweging geen verlangen en geen vrede en geluk.
 
    Het volmaakte evenbeeld zou als alleen maar volmaakt extreem eenzijdig en dus extreem onvolmaakt zijn d.w.z. dat het geen evenbeeld zijn zou. De verhouding zou zijn leeg, zonder spanning, zonder beweging en verlangen, zonder vrede en geluk.
 
     Volmaakt zijn is volmaakt worden, streven naar eenheid en opheffing van eenzijdigheid, van elkaars tekort en daarmede van het eigen tekort.
 
     Laten wij niet vergeten, dat identiteit onderscheid vooronderstelt en dat dit alleen in de geestelijke spheer ongescheiden onderscheid zijn kan, niet in de natuurlijke, waar de verdeeldheid heerst. Hoe meer dus een verhouding in deze laatste spheer ligt, des te groter de verdeeldheid en des te minder de eenheid, die daarentegen sterker wordt, naarmate men elkaar wezenlijk onderkent en aanvaardt. Twee Iks kunnen elkaar aantrekken, maar zij kunnen elkaar tegelijkertijd als Zelf zeer wel niet onderkennen. Ook het Ik behoort, voorzoverre het zich handhaaft als enkel negatie van het niet-Ik, tot de natuurlijke spheer en de liefde tussen twee dergelijke Iks is minder zaaks naarmate de negatieve handhaving groter is. Alleen wanneer men de(n) ander zelf positief onderkent en dus tevens aanvaardt, is er eenheid, want dan ziet men het andere van den ander niet meer alleen als het andere, heeft men er geen critiek op, alleen omdat hij of zij anders is, maar onderkent het als het eigene, als identiek, en negeert men het negatieve Ik.
 
Daarom zeggen de woorden: "Ik heb je lief" nog niet zoveel. Zij betekenen: "ik voel me met jou identiek", maar de vraag is nu: in welke spheer? De ware identiteit is in den geest en betreft het Zelf, het wezenlijke van den bepaalden mens, het menselijke.
 
Wie dit niet positief kan onderkennen is er niet aan toe; wie er niet aan toe is, onderkent het niet.
 
Wie tot het Zelf komt in de(n) ander erkent wel het onderscheid, maar tevens de noodzakelijkheid ervan, alsook dat het goed is. Wij herinneren eraan, dat mij hier spreken over het onderscheid in de geestelijke spheer, dus het wezenlijke, dat zich op bepaalde wijze moet vertonen. Zo zien wij dan ook, dat er bepaald onderscheid is tussen man en vrouw. Wie dit wil wegredeneren, is niet goed wijs.
De vrouw leeft dan ook anders dan de man n.l. geestelijk in de eerste plaats onmiddellijk. Maar zij is natuurlijk niet vrouw zonder meer, niet


92.

"volmaakt" vrouwelijk, doch tevens manlijk, in welk opzicht zij dus een tekort vertoont tegenover den man, van wien overigens hetzelfde te zeggen is, wat zijn vrouwelijkheid betreft, aangezien hij in de eerste plaats  geestelijk middellijk leeft zonder echter "volmaakt" manlijk  te zijn.

    Wegens hun onvolmaaktheid hebben zij elkaar nodig ter hunner vervolmaking.

***


     Eén  zijn is één worden en dit vooronderstelt het niet-één, het verschillend zijn. Psychologisch uitgedrukt heet dit in de vrouw-man verhouding, dat aan de sexualiteit de agressiviteit wordt meegebracht.

     Omdat en voorzoverre de vrouw het beginsel der eenheid is, staat zij hoger dan de man, want zij is het verenigende, hij het afwerende beginsel. Toch zorgt hij er op zijn wijze voor, dat de liefde kan zijn d.w.z. worden.
 
    Alleen geestelijk, ideëel, dus theoretisch kan hij tot de eenheid komen en alleen voorzoverre hij zichzelf beleeft, komt bij tot de liefde, welke krachtens haar ideëelen inhoud algemeen of christelijk is: mensenliefde.
 
    De mensenliefde als belevenis is echter altijd de belevenis van een bijzonderen mens, want de Mens bestaat slechts op die wijze.
 
    Opdat deze mens zichzelf als liefdevolle mens volkomen werkelijk beleve, zal hij zich als bijzondere mens erotisch moeten betrekken op een anderen mens, waarin hij zijn Zelf onderkent, die dus zijn Zelf is.
 
      Hiermede is niet gezegd, dat de mens zich slechts erotisch liefdevol beleven kan, maar wel dat voor de volledige belevenis de volledige inzet van den bijzonderen mens vereist is. Het natuurlijke i.c. het sexuele is dan het middel ter vervolmaking, waarmede het onvolmaakte en verkeerde (want het natuurlijke is van menselijk standpunt gezien het verkeerde) zich verkeert tot zijn andere en "de zonde vergeven wordt".
 
    Zonder erotiek komt er van de christelijke liefde niet veel terecht en het is typerend voor de kerk van Rome, dat zij deze voor haar priesters enz. verbiedt, in welk verbod de verachting voor de vrouw meedoet.
 
    Zij zou den priester afleiden van zijn heilige plichten, maar hij kan nooit tot de werkelijke liefde - die hij als christelijke liefde altijd predikt - komen, wanneer hij niet tot de vrouw komt.
 
    Alle verering voor de heilige maagd is in zoverre steriel en te


93.

zeggen is, dat Maria Magdalena meer werkelijk heilig is dan zij. De wereld heeft de kerk gevolgd in haar verachting voor de vrouw en dus de liefde en haar veroordeling van de buitenechtelijke erotiek en daarmede van het overspel. Overspel is onvermijdelijk, wanneer op den duur blijkt, dat de liefdeverhouding (al of niet in de vorm van het huwelijk) onbevredigend is, omdat een of beide er zichzelf niet in beleeft of in beleven. Maar het is ook alleen dan in orde n.l. als het Zelf gebrek lijdt, doordat het zich niet beleven kan. Misschien gaat zo een mens dan zoeken en waarschijnlijk zal hij wel eens aan een verkeerde deur aankloppen, maar wie heeft het recht hem te veroordelen? Zeker is monogamie als het levenslange huwelijk het ideaal, want erin ligt besloten, dat slechts één de ware zijn kan, welke gedachte vanzelf voortvloeit uit de ontwikkeling van den mens tot persoonlijkheid.
 
    Maar aangezien zijn worden is, gaat de ontwikkeling van ieder onzer steeds voort en zodoende kan degene, die eens de ware was, vanzelf ophouden de ware te zijn. Het is hiermede als met ethiek en recht.
 
    In Amerika lost men de moeilijkheid vooralsnog op door het systeem der kettinghuwelijken en -echtscheidingen, waarbij de monogamie formeel gehandhaafd blijft, wat met het voornoemde ideaal bitter weinig te maken heeft.
 
    Overspel is dus in orde, wanneer het verlangen naar de liefdebeleving eraan ten grondslag ligt, zelfverwerkelijking dus, en niet verwerkelijking van het Ik, van den mens naar zijn natuurlijkheid.
 
    Het meeste overspel geschiedt overigens uit verliefdheid, waarvan dan weer veel te veel drukte gemaakt wordt door de "beledigde" partij, ofschoon een dergelijke gebeurtenis het liefdeleven niet raakt, want beneden deszelfs niveau blijft.

Bij langdurige liefdeverhoudingen zoals huwelijken, kan het allicht voorkomen, vooral wanneer het huwelijk als overwegend erotische verhouding is begonnen. Wij hebben dit in het voorgaande voldoende uiteen gezet en zullen er niet op terug komen.
 
    Ook kunnen factoren als romantiek enz. een rol spelen, want ook de romantiek heeft het in het huwelijk zwaar te verduren en er zijn mensen, die zonder romantiek niet kunnen leven.  
Natuurlijk wijst overspel in de richting van een tekort en het constateren hiervan is voor de partner een teleurstelling; een belediging echter is het niet, behalve in den zin van beschadiging, kwetsing, ener illusie. En dit kan leiden tot de onderkenning,


93a.

dat de liefde ten einde is, ofschoon het evengoed betekenen kan, dat de liefde van karakter veranderd is. Er is immers ook liefde zonder erotiek zoals de moeder- en de vaderliefde. Men kan immers een mens liefhebben zonder erotisch verlangen. En waarom zou een liefdeverhouding tussen man en vrouw zich niet zo kunnen ontwikkelen?
 
    Juist t.a.v. deze liefde is de ontwikkeling in voornoemde zin vanzelfsprekend, doordat de mens oud wordt.
 
    Natuurlijk is het pijnlijk te constateren, dat men geen bekoring meer bezit voor de(n) ander. Zo zijn dan de vele tranen om "het verloren geluk" begrijpelijk.

***

 

    Doordat huwelijk en geslachtsleven monopolistisch gekoppeld zijn wordt het overspel schromelijk overschat en deze  overschatting is meer gevolg van overschatting van het sexuele.
   
    De geslachtsdaad impliceert geen liefde; deze is slechts de wijding ervan, maar daartoe moet zij er zijn.
 
     Verder is geslachtsleven een persoonlijke aangelegenheid, die  alleen een sociale wordt, wanneer er kinderen uit den sexuelen omgang geboren worden, wat echter vermeden kan worden.
 
     Het huwelijk als administratieve regeling der gezinisvorming is dan ook in orde, zolang men niet inziet, dat het kind ener vrouw een kind des Mensen is, en dat de moeder het recht heeft voor haar kind te eisen wat het nodig heeft, zoals ieder onzer eigenlijk dat recht heeft, ofschoon het nog niet erkend wordt.

***

 

    Overspel wordt eerst belangrijk, als er van een tweede liefde sprake is, ofschoon het ook dan eigenlijk geen grond tot  echtscheiding is, als de eerste liefde stand houdt. Maar twee liefden beleven tegelijkertijd is niet zo eenvoudig.
 
    Dostojewski heeft zulk een geval beschreven in "De Idioot", doch ofschoon er vele idioten zijn, zijn de vorsten Myschkin hoogste uitzondering.
 
    Wie twee mensen liefheeft - erotisch - moet zeer gecompliceerd zijn en tevens ideëel ontwikkeld.
 
    Verder zij opgemerkt, dat overspel voor den man een meer vanzelf


94.

sprekende zaak is dan voor de vrouw. Hij is op het gebied der liefde een tweederangs wezen, want wezenlijk is hij afweer, het moment van het onderscheid, daardoor als eenzijdigheid geaccentueerd en vol verlangen eruit verlost te worden. Dientengevolge is hij licht vatbaar voor verliefdheden, voor tijdelijke verhoudingen, omdat deze meer met zijn wezen overeenstemmen dan de duurzame.
 
    Toch is hij anderzijds ook wel weer trouw en zal in het algemeen zijn vrouwen kinderen niet gauw in de steek laten, maar hij hecht er alleen waarde aan, wanneer zijn trouw vrijwillig is.
 
    Vrijwillige trouw is een Germaans principe, dat door Hitler geperverteerd is, maar in den grond der zaak een zeer hoge waarde heeft en voortvloeit uit het zelfbewustzijn der Germanen, dat zich primitief liet gelden als hun anarchistische vrijheidswil.
 
    Zij bonden zich slechts vrijwillig en achtten zich door hun vrijwillig gegeven belofte gebonden.
 
    Aangezien de moderne Europese mens "Germaans" is d.w.z. dat hij leeft in de ontwikkelingsphase des geestes, welke wij de Germaanse noemen, is trouw voor hem vanzelfsprekend.
 
    Nogmaals: dit alles heeft niets te maken met het warhoofdig geraaskal van Hitler c.s., al spreekt uit dit geraaskal een vaag vermoeden van wat de Germaanse wereld is.
 
    De Germaanse idee heeft het katholicisme gebroken, het protestantisme en humanisme teweeg gebracht, de Europese staten in het leven geroepen en is tenslotte uitgelopen op het individualisme, dat nu ten einde spoedt.
 
    En tot deze Germaanse idee behoort de trouw, een zeer manlijke eigenschap.
 
    De vrouw is vanzelf trouw, onmiddellijk, zonder trouwbelofte, want zij is het beginsel der eenheid. Zij wil deze uit haren aard.
 
    De man wil haar niet uit dezen grond; maar als hij trouw belooft, houdt hij haar in het algemeen ook. Vele vrouwen maken daar misbruik van.

***

 

    Uit het voorgaande volgt, dat de vrouw minder licht geneigd is tot overspel dan de man, aangezien zij wezenlijk niet is het moment van het onderscheid en niet als eenzijdigheid is geaccentueerd, zodat zij ook niet vol verlangen is er tijdelijk uit verlost te worden.
 
    De tijdelijke verhouding, waaruit de man tot zichzelf terugkeert, is haar dus niet eigen; wel echter de duurzame verhouding. Het verschijnsel, dat zovele vrouwen tegenwoordig lichtvaardig overspel plegen, is dan ook alleen te verklaren uit de crisis, waarin de


95.

    Europese mensheid verkeert. Het oude wordt niet meer aanvaardt en verder in er verwarring, welke uitteraard aan de nieuwe ordening is voorondersteld, maar die desalniettemin verwarring is.
 
    Ofschoon dus voor de vrouw krachtens haar wezen het overspel minder vanzelfsprekend is dan voor den man, geldt overigens voor haar ook al datgene, wat wij hiervoor schreven over het overspel uit verliefdheid en over de uitzonderlijke mogelijkheid van twee liefden.
 
    Overspel is dus eigenlijk geen grond voor echtscheiding. En laten wij niet vergeten, dat liefhebben met zich brengt, dat men elkaar vergiffenis schenkt en dat men iemand aanvaardt.zoals hij Is.

    Wie geen vergiffenis meer kan schenken, heeft niet meer lief.
 
   "Ik dacht niet, dat je zo "was" betekent: ik heb je niet  lief, zoals je bent; wij zijn niet identiek; ik hield van een  ander, van een illusie.

    Het is weinig verheugend tot dit inzicht te komen, maar wie ertoe komt, moet de(n) ander niet verwijten, want tenslotte ligt de vergissing bij onszelf, wat dan geldt voor beide  partijen, want ook degene, die tegen valt, heeft zich vergist, voorzoverre hij zichzelf niet kende en zijn ontwikkeling niet voorzag, noch die van de wederpartij.
 
     Ook is voor velen het afebben der verliefdheid een onoverkomelijke teleurstelling, omdat zij de verliefdheid voor liefde aanzien; bij deze laatste echter overheerst niet het genot maar de dienst.

***

 
 
    Liefdedienst. De riddertijd wist ervan, dus de middeleeuwen. Zij vloeit voort uit de wetenschap, dat in het dienen de beloning ligt; dat de dienst het loon is, het zedelijk genot. Dit wil niet zeggen, dat er geen lichamelijk genot zijn mag, maar dit is niet primair, terwijl bovendien ook daarbij het besef de ander te dienen niet mag ontbreken, wil er van liefde sprake zijn.
 
    Vrouwen zijn hiertoe alweer het gemakkelijkst in staat; de man is vaak egoïstisch in de lichamelijke genieting, wat de vrouw hem dan verwijt, daar zij weet, dat er dan geen liefdedaad verricht wordt en dat de man niet tot haar komt, doch dat zij voor hem slechts middel is.
 
    Dienen in en door de geslachtsdaad is vreugde beleven om en door de vreugde van de(n) ander.
 
    De ridderlijke liefdedienst sloot de geslachtsdaad uit, maar de middeleeuwen zijn dan ook de kindertijd van Europa en de jongen heeft van nature schroom voor het meisje, vooral als hij het vergoodt.


96.

    Vandaar dat in de middeleeuwen de verheerlijking der heilige maagd zo sterk was en dat haar cultus afstraalde op de vrouwencultus.
 
    De jongen echter wordt volwassen en het meisje vrouw en zo komen zij vanzelf de schroomvallige adoratie te boven, al blijft zij altijd meedoen in een liefde, maar niet meer op de wijze van het kind.
 
    De vrouw, die den man in liefde ontvangt, is altijd maagd, omdat liefde zuiverheid is, want eenheid.
 
    Eenheid is drie-eenheid. Wat in den vorm der eenheid is, heeft zichzelf tot inhoud en is dus zuiver zichzelf.
 
     Liefde zuivert den mens.
    De overgave der liefhebbende vrouw is altijd eerbiedwekkend.
 
    Als zij den man een kind vraagt, vraagt zij hem de eenheid tot levende werkelijkheid te maken. Wij zeiden reeds, dat dit betrekkelijk mislukt, omdat het kind als levende werkelijkheid een eenzijdigheid is, maar desalniettemin is haar verlangen in orde. Het kind is op eenzijdige wijze eenheid van beide.
 
    Het is het kind, manlijk noch vrouwelijk, doch onzijdig, want als kind is het eenheid. Op en voor zich eenzijdig.
 
    Liefde is eenheid; het kind is deze als levende werkelijkheid. Daarom is de moederliefde vanzelfsprekend, alsook het feit, dat de moeder bereid is zich voor het kind te offeren, want zodoende offert zij zich voor zichzelf en handhaaft zij zichzelf. Zij handhaaft de eenheid.
 
    Wanneer het gaat om de moederliefde, acht men de liefdedienst vanzelfsprekend. Maar zij is even vanzelfsprekend voor elke andere liefde, al ziet men dat niet in. En niet alleen voor die andere liefde, die wij kennen als liefde van man en vrouw, maar ook voor de liefde tot den medemens.
 
    De mensen hebben elkaar te dienen en niet uit te buiten. Men dient zijn medemens niet door hem zo weinig mogelijk loon uit te betalen, ook niet als dit loon z.g. hoog is. Men dient zijn medemensen niet, wanneer men een tegenpraes­tatie eist. Liefde vraagt geen tegenpraestatie; de liefdedienst is haar eigen tegenpraestatie.
 
    De kerken dienen tot het Inzicht te komen, dat zij de uitbuiting hebben te bestrijden. Zij praten veel over broeders en zusters in Christus. Dit echter betekent: broeders en zusters in liefde.
 
    Er is geen liefde, wanneer en voorzoverre de een den ander als middel voor eigenbaat gebruikt. Wie een gelukkige wereld wil, moet het geluk van zijn medemensen willen en daarin het zijne vinden.


97.

    Dit geldt ook voor de liefde van man en vrouw.
    Liefhebben is  eigen geluk zoeken in het geluk van de(n) ander, waar die het ook vindt.
 
    Laten wij daarom niet te gauw "het trotse hoge woord van liefde spreken" ("Zwerversliefde" van A.Roland Holst) en verder indachtig zijn aan wat de dichter eraan toevoegt: "en daarom - voor we elkander weer vergeten - laten wij zacht zijn voor elkander, kind".
 
    Zacht zijn, niet hard; menselijk zijn, niet egoïstisch. Willen geven, niet hebben. Het ontvangen zoeken en vinden in het geven. Wie het anders wi1, ontvangt niets. De verliefde mens is al te gauw van oordeel, dat hij daartoe in staat is en dan gaat hij trouwen.
 
    Er wordt op schromelijk lichtvaardige wijze met het begrip "liefde" omge­sprongen en met een soort fanatieke hardnekkigheid wordt het huwelijk identiek verklaard net de liefde, terwijl het toch om te beginnen een vorm is, welks inhoud de erotiek is, maar welke inhoud niet onveranderd blijft, omdat de erotiek op den duur verandert, hetzij dat zij afslijtend te weinig ideëels overlaat, hetzij dat het accent naar het ideëele verschuift en op het moment der liefde komt te liggen. In dit geval is er sprake van een liefdehuwelijk en is het sexuele bijkomstig geworden. In het eerste geval is het huwelijk mislukt.
 
    Men kan in geval van mislukking zeer wel bij elkaar blijven, maar daarmede is de inhoud van de vorm niet de juiste geworden. Vaak is het een bijkans lege vorm en in andere gevallen is de inhoud in strijd met de vorm en het huwelijk dus een perversiteit. Er kan in een mislukt huwelijk nog wel gecoïteerd worden maar dan is dit geen erotiek doch sexualiteit.

***

 
    De sexualiteit is de natuurlijke grondslag der liefde; wordt zij daarvan geabstraheerd, dan is zij dierlijkheid.
 
    De sexualiteit is als grondslag der liefde, grondslag der menselijkheid en vrijheid.
 
    Geabstraheerd is zij grondslag der onmenselïjkheid en  onvrijheid.
 
    Ieder die dierlijkheid, onmenselijkheid en onvrijheid op den koop toeneemt, als maar het huwelijk, zoals wij dat kennen, gehandhaaft blijft, is vijand der mensheid en dus van Christus, ook al prevelt hij elk uur zijn naam.
 
     Christus heeft de liefde gepredikt en niet het fatsoen, noch het huwelijk, noch macht en rijkdom, en evenmin blinde gehoorzaamheid. Integendeel verkondigde hij, dat de mens vrij moet zijn en vrijwillig moet dienen in liefde.


98.

    "Christus" is de redelijke mens, de menselijke. Beginnende als geopenbaard zelfbewustzijn heeft hij zich tenslotte ontwikkeld tot het zelfbewustzijn van het zuivere begrip.
 
    Wie daartoe gekomen is, heeft geen huwelijk nodig om bij de(n) ander te blijven, noch blijft hij, omdat hij getrouwd is.
 
     En wie waarlijk lief heeft, houdt niet iemand bij zich tegen diens wil. Trouw zijn is meer dan een feitelijke toestand en houdt stand ondanks verandering van den feitelijken toestand, terwijl zij teloor kan gaan ondanks de handhaving van den toestand.
 
    Ten aanzien van de liefde is het huwelijk een onverschillige aangelegenheid, een door en door zakelijke vorm, want de wet praat het honderd uit over huwelijks­goederenrecht, onderhouds­plichten, vorderingen enz. binnen de echtelijke verhouding, waarmede de wet overigens vertelt, dat het huwelijk niet veel zaaks is, dank zij de zakelijkheid, wat begrijpelijk is, omdat het een instelling is voor de zakelijke menigte, voor wie zelfs de wijsheid opgaat in het zakelijke, want met de vraag: "wat word ik er wijzer van" bedoelt zij "in hoeverre ga ik er zakelijk op vooruit".
 
    Het is dan ook begrïjpelijk, dat het huwelijksinstituut bestaat, maar desalniettemin in het een hinderpaal geworden als erotisch monopolie en als principieel onontbindbaar.
 
    De ontwikkeling des geestes eist, dat alle instellingen zich mede ontwikkelen en dus gewijzigd worden, wat dan met zich brengt een hardnekkig verzet van alle reactionnairen, dus van hen, die belang hebben bij de handhaving van het oude.
 
     Geen enkele instelling is de ware, want dan zou zij de gestelde en zelfs ingestelde waarheid zijn. De waarheid echter is niet reëel te stellen, want gaat in geen enkele gesteldheid op. En zij laat zich ook niet instellen.

    Instellingen dienen te veranderen. Wie dit tegenhoud, lokt revolutie uit. Men kan ook een revolutie tegen het bestaande huwelijksinstituut uitlokken.

   De geest en dus de liefde trekken zich van het verzet der reactionairen niets aan, maar gaan hun gang. De liefde bekommert zich niet op het huwelijk. Zij vraagt niet om en niet naar; vandaar dat het overspel uit liefde mogelijk is en in orde.

    Het gaat niet aan de liefdebeleving te smoren terwille van een instelling.

   Maar omdat het "sterke benen zijn, die de wijsheid kunnen dragen, zoals Bolland gezegd heeft, willen wij eraan herinneren, dat wij erop gewezen hebben, dat liefhebben niet zo eenvoudig is, omdat wij door


99.

de verliefdheid in de war gebracht worden. Het meeste overspel wordt dan ook uit verliefdheid gepleegd en de andere echtgenoot stelt dat zelden op prijs, omdat er in zulk een geval sprake is van "mededinging" n.l. op het gebied der erotiek. Ook een ander blijkt erotische aantrekkingskracht te bezitten.
 
    De andere echtgenoot is dan niet meer de enige en de mens is graag de enige, de ware, want hij weet, dat hij dit zijn moet, omdat hij als Mens de waarheid is, idee.
 
    De waarheid echter gaat in geen enkele bepaaldheid op, ook niet in een bepaald echtpaar. Wanneer zij elkaar liefhebben, gaan zij als liefde-eenheid hun huwelijk te buiten en is voor hen dus overspel bijkomstig, zeker wanneer het een natuurlijke aangelegenheid is.
 
    Het ware huwelijk is niet van deze aarde.

    "Huwelijken worden in den hemel gesloten". Aangezien de hemel niet bestaat, worden ze in waarheid nergens gesloten. Wat niet wegneemt, dat de jonggehuwde zich hemels voelen kan.
 
    Dat het ware huwelijk niet bestaan kan, weten wij allang. Middeleeuwse dichters hebben het reeds gezegd. Het enige wat wij kunnen doen is te streven naar de vervolmaking ervan, wat zeker niet gebeurt, wanneer men het onveranderlijk verklaart.
 
    Het gaat niet om het huwelijk, maar om de liefde; niet om een instelling, ook niet al is dit een z.g. zedelijke instelling, maar om de zedelijkheid.

***

 
Bolland zegt in zijn "Boek der Spreuken": "tegenover het verkeerde huis staat het rechte huis", en dit is dan het huis, waar de echtgenoten als echte genoten samenwonen.
 
    Dit laat zich zeggen, maar verdient nadere doordenking.
 
    Wanneer de echtgenoten geen echte genoten zijn, dan is hun huis niet recht maar verkeerd en staat dus aan de kant van het verkeerde, waarmede Bolland het bordeel bedoelt.
 
    Onbedoeld kan de mens aan de verkeerde kant terecht komen.
 
    Over de verhouding van man en vrouw zegt hij verder o.a.: "kameraadschap tussen man en vrouw is om te beginnen onmogelijk om op den duur het enig mogelijke te blijken", hetgeen niet anders betekent dan dat de erotiek op den duur in het huwelijk ondergaat, waarmede dan gezegd is, dat het zich op den duur denatureert en volslagen verzedelijkt, waardoor het dan in zoverre ophoudt een huwelijk te zijn.
 
    Niets houdt stand; ook niet de erotiek.
 
    En daamede is dan gezegd, dat de onrust zich vanzelf verstilt;
 
    Instellingen dienen te veranderen. Wie dit tegenhoudt, lokt revolutie uit. Men kan ook een revolutie tegen het bestaande huwelijksinstituut uitlokken.
 
    De geest en dus de liefde trekken zich van het verzet der reactionnairen niets aan, maar gaan hun gang. De liefde bekommert zich niet om het huwelijk. Zij vraagt er niet om en niet naar; vandaar dat overspel uit liefde mogelijk is en in orde.
 
    Het gaat niet aan de liefdebeleving te smoren terwille van een instelling.
 
    Maar omdat "het sterke benen zijn, die de wijsheid kunnen dragen", zoals Bolland gezegd heeft, willen wij eraan herinneren, dat wij erop gewezen hebben, dat liefhebben niet zo eenvoudig is, omdat wij door dat de mens vanzelf tot vrede komt.

***


100.

 
    Dat voor den afzonderlijken mens geldt, geldt eveneens voor de mensheid, maar deze omvat niet alleen langgehuwden en oude van dagen, niet alleen individuen voor wie de erotiek niet meer meedoet.
 
    En daarom moeten wij ervoor zorg dragen, dat het erotisch leven niet wordt ingekapseld en tot een bron van onrust en ongeluk, tot een bron ook van haat en vijandschap, moord en doodslag gemaakt wordt.
 
    De sexualiteit is niet zonder de agressiviteit en waar gene (deze) zich niet rechtstreeks kan doen gelden, kiest zij den weg der agressiviteit, zijnde deze de negatie der sexualiteit.
 
    De onderdrukking der sexualiteit heeft haar eigen rol gespeeld in het fascisme en nationaal-socialisme, welke hun oorsprong en sterkste aanhang vonden in de roomse landen.
 
    Bevrijding der sexualiteit als erkenning der erotiek is voorwaarde voor het tot vrede en vrijheid komen der mensheid.
 
    De sexueel-agressiviteit is de natuurlijke grondslag der menselijkheid en dus van het zelfbewustzijn als liefde en als begrip.
 
    Erotiek is vermenselijkte sexualiteit en omdat deze niet is zonder haar tegendeel, de agressiviteit, tevens vermenselijking hiervan.
 
    De volslagen vermenselijking der agressiviteit is het zuivere begrijpen.
 
    Vanzelfsprekend is de erotiek geen zuiver begrip, want dit is de geest voor zich en de erotiek is niet zonder de natuurlijkheid.
 
    In de erotiek echter doet de geest mede op de wijze van het liefdegevoel, gevoel van eenheid, wil tot eenheid, natuurlijke eenheid. Men "gaat elkaar te lijf" maar niet om elkaar af te weren, want de agressiviteit is aanvankelijk (niet volslagen) genegeerd en dus is er niet meer de wil tot afweer en onderscheiden zijn, noch is er vijandschap. Wel bedoelt elk van beide zichzelf, maar in de(n) ander en dus bedoelt ieder ook de(n) ander.
 
De agressiviteit is hier verkeerd tot de wil "zacht te zijn voor elkander", is verkeerd tot sexualitelt, die erotisch menselijk is.
 
 
Waarmede dan gezegd is, dat de man slechts mens kan worden door zich te bekennen tot de vrouw - het doel der menselijke ontwikkeling.

--------